Geschiedenis van de mijnbouw
Al in de 11e eeuw werd in het graafschap Bentheim zandsteen gewonnen. De Steinkuhlen in Bentheim behoorden tot het domein van de graven van Bentheim en werden verpacht. In de 17e en 18e eeuw waren de inkomsten uit deze pacht de belangrijkste bron van inkomsten voor de graven. De huurovereenkomst die met de rentmeester van de graven werd onderhandeld, was waarschijnlijk gebaseerd op de ordersituatie. De mijnen van Bentheim waren goed voor slechts twee tot iets minder dan vier procent van de huurinkomsten. Het leeuwendeel kwam van de pacht van de mijnen van Gildehausen, waar de gewilde lichte, bijna goudachtig uitziende zandsteen werd gewonnen.
In de hoogtijdagen van de zandsteenwinning waren er maar liefst 22 steengroeven in de “Obergrafschaft”. Veel namen herinneren ons nog aan de laatste huurder zoals “Schlüters Kuhle”, “Kölljans Kuhle” of de “Vosskuhle”. Momenteel wordt slechts in een gebied van vier hectare in Gildehaus Bentheim-zandsteen gedolven (type: Gildehaus). Voor de roodachtige zandsteen (type: Bentheim) wordt de steengroeve op het openluchtpodium in Bad Bentheim indien nodig gereactiveerd.
De arbeiders in de steengroeven van Bentheim — arbeiders, steenbrekers en steenhouwermeesters — werden “Kuhlkerls” genoemd. De arbeiders in de steengroeve verwijderden het puin en de deklaag en laadden de stenen voor transport. De steenbrekers haalden grote zandsteenbanken uit de rots en hamerden de ruwe blokken op de gewenste afmetingen. Ze produceerden ook eenvoudige werkstukken zoals bakstenen en veldstenen. De bicorne, de hakbijl, was hun belangrijkste gereedschap. De ruw uitgehouwen stenen werden vervolgens verder bewerkt door steenhouwers. Zij voerden het fijne werk uit. Hun werkplaats bevond zich in de buurt van de steengroeve, vaak direct in de mijn. Ze werkten ook vaak op externe bouwplaatsen.
Er was veel vraag naar werk in de steengroeven, omdat buiten de landbouw de steengroeve vaak de enige bron van inkomsten was. Het gezondheidsrisico was groot. Er gebeurden vaak ongelukken. De meeste arbeiders werden ziek met silicose (steenstoflong). Een op de drie steenhouwers stierf voor de leeftijd van 40 jaar.